Fabrieksgeschiedenis

Historie van de firma Gambier te Givet

In het kort wil ik de historie van de firma Gambier beschrijven. Er is meer informatie beschikbaar die op dit nog niet vrijgegeven wordt omdat het onderzoek nog loopt. In een later stadium wordt deze informatie gepubliceerd. Het is opmerkelijk dat ondanks de naamsbekendheid en het belang van Gambier voor de pijpenindustrie de geschiedenis nog nooit goed beschreven is. Dit heeft in belangrijke mate te maken met het gegeven dat er geen bedrijfsarchief bewaard is gebleven. Het archief van de fabriek is in 1956 grotendeels verloren te zijn gegaan bij een brand die twee en een halve dag duurde. (1) Ook schijnt een deel van het archief en reclamemateriaal aan het einde van de tweede wereldoorlog meegenomen te zijn naar Canada door geallieerden die in de winter van 1944 in het fabriekspand verbleven. Dit is tot op heden echter nog niet bewezen.

Er zijn de nodige publicaties geweest over het bedrijf van Gambier waarvan de meest complete toch wel door Don Duco in ‘Pijpelijntjes’ in 1980 en 1981. In een aantal artikelen wordt hier de historie maar ook de vorm en versiering van de Gambierpijp toegelicht.

Het jaar 1780 werd altijd beschouwd als het oprichtingsjaar van de firma Gambier in Givet. Dat was niet verwonderlijk daar het bedrijf zelf veelvuldig ‘Fondée en 1780’ vermeldde op reclamekaarten en brochures (afb. 1). In alle publicaties over de geschiedenis van Gambier, waarvan één van de oudste die van Léon Voisin is, werd deze datum overgenomen.[1] Het jaar 1780 sloot ook goed aan bij de opening van een kleigroeve in Niverlée in 1779 waar klei van uitstekende kwaliteit werd gewonnen.[2] Toch ontbraken tot op heden de harde bewijzen dat in 1780 daadwerkelijk het bedrijf van Gambier in Givet begon.

Afb. 1. Enveloppe met reclameopschrift ‘Société Anonyme de la fabrique Gambier’, 1908-1914. Collectie Arthur van Esveld.

In een aantal publicaties is vermeld dat Jean Gambier, de grondlegger van het bedrijf, van oorsprong uit de omgeving van Dieppe kwam. De gepassioneerde Gambier verzamelaar Guy Declef heeft in zijn publicatie ‘Les pipes en terre de Givet’ uit 1987 eveneens geschreven dat Gambier vanuit deze regio via Revin naar Givet kwam. Genealogisch onderzoek toonde aan dat de naam Gambier veelvuldig voorkwam in het departement Nord-Pas de Calais. Mogelijk waren er mensen met de naam Gambier werkzaam in een van de vele pijpenmakerijen die in de achttiende eeuw in die regio actief waren. Wellicht heeft archiefonderzoek in die regio dit aangetoond en is daarom de link gelegd naar Gambier in Givet. Onderzoek in het archief van Guy Declef heeft geen bewijs opgeleverd waarmee dit verhaal bevestigd kon worden.[3] Het zoeken in de archieven en genealogie websites heeft ook niet kunnen bevestigen dat de familie Gambier in Givet woonde en werkte. Er zijn in deze plaats geen huwelijken, geboortes of overlijdens geregistreerd met deze familienaam. Omdat op iedere pijp ‘Gambier à Paris’ is gestempeld werd de zoektocht vervolgens verplaatst naar Parijs. De verwachting was dat daar meer informatie te vinden zou zijn. Deze gedachte was juist en bracht, hoewel niet compleet, weer een stukje geschiedenis boven tafel.

Rue de l’Arbre Sec,  Parijs.

De basis van de zoektocht begon op het zo bekende adres van de groothandel in Parijs, Rue de l’Arbre Sec nr. 20. Tot nu toe werd aangenomen dat de groothandel op dit adres in het eerste arrondissement van Parijs rond het jaar 1850 geopend werd.[4] Deze in het 1e arrondissement gelegen straat loopt tussen de Rue Saint Honoré en de Quai du Louvre (voorheen Quai de l’Ecole). De achterkant van de middeleeuwse kerk Saint Germain-l’Auxerrois ligt schuin tegenover nummer 20.

Afb. 2. Parijs met de Rue de l’Arbre Sec nr. 20 schuin achter de kerk (zie pijl).

Er zijn diverse zogenaamde ‘Almanach du commerce de Paris’ bekend waarin geregistreerd werd welke bedrijven werkzaam waren in de Franse steden. Er zijn verschillende vermeldingen in deze almanakken uit het begin van de negentiende eeuw die bewijzen dat Gambier al veel langer in deze straat vertegenwoordigd was dan eerder werd aangenomen.[5] De volgende vermeldingen zijn hierbij van belang:

 

Almanach du commerce de Paris.
Jaar: Naam en adres: Beroep:
1805 Gambier – Rue de l’Arbre Sec, 39. Fayencier.
1806 Gambier – Rue de l’Arbre Sec, 39. Fabricante et Marchand de Porcelaine.
1809 Gambier – Rue de l’Arbre Sec, 20. Fabricante et Marchand de Porcelaine.

 De vroegst bekende vermelding dateerde uit 1805. Het bedrijf was toen gevestigd op nummer 39 van de Rue de l’Arbre Sec. Ergens tussen 1806 en 1809 zal Gambier verhuisd zijn naar het grotere pand op nummer 20 in dezelfde straat. Opvallend gegeven hierbij is dat Gambier in deze almanakken werd vermeld als fabrikant en handelaar in porselein. Er is uit deze beginperiode tot nu toe geen vermelding gevonden die aantoonbaar maakte dat Gambier zich bezighield met de handel of productie van kleipijpen.[6] Blijkbaar lagen de activiteiten van deze beroemde pijpenfabrikant in het begin vooral bij de productie en handel in porselein.

Afb. 3. Parijs, Rue de l’Arbre Sec. Foto Arthur van Esveld.

Porselein uit Sèvres

De vermeldingen dat Gambier fabrikant en handelaar in porselein was zijn opmerkelijk en waren reden genoeg om meer over de geschiedenis van de Franse porseleinindustrie te weten te komen. Het beroemde porselein van Frankrijk is in eerste instantie gemaakt in Vincennes en later in de Manufacture Nationale de Sèvres. In de eerste jaren werd het porselein van zachte klei gemaakt en vele jaren is er gezocht en geëxperimenteerd om het harde porselein te kunnen maken zoals dat onder andere bekend was uit China. Na het vinden van de juiste grondstoffen en veelvuldig experimenteren lukte het rond 1770 om het harde, dunwandige porselein te maken. Het porselein gemaakt van zachte klei bleef echter nog lang in productie. Dit porselein was een luxe product en moeilijk te produceren vanwege de zachte aard, waarbij er veel uitval was in de oven.[7]

Het porselein werd door de arbeiders die zich bezighielden met de vormgeving en bewerking van klei gemerkt door met een scherp voorwerp één of meer letters te krassen in de nog zachte klei, de decorateurs van het porselein schilderden op het glazuur hun initialen. Dit merken was onder andere van belang om de kwantiteit van het werk van de arbeiders vast te leggen en de daar aan gekoppelde beloning. Gelukkig zijn er verschillende loonlijsten bewaard gebleven van deze toonaangevende porseleinindustrie uit de achttiende eeuw.

 

Familie Gambier werkzaam in de porseleinfabriek van Sèvres

Diverse schrijvers hebben deze loonlijsten gepubliceerd, waaronder Carl Christian Dauterman in zijn boek ‘Sèvres Porcelain, Makers and Marks of the eighteenth century’. Al in 1749 komen we hierin de naam Gambier tegen.[8] Antoine Gambier was in dat jaar werkzaam in Vincennes en stond op de loonlijst als leerling ‘anseur ou becteur’. De anseur had zich gespecialiseerd in het maken en aanbrengen van handgrepen en de becteur in het maken en aanbrengen van schenktuiten. In 1752 werd hij als ‘répareur’ genoemd, specialist in het wegwerken van scheurtjes, gaatjes en dergelijke als een object uit de mal kwam, en van 1754 tot 1762 als ‘mouleur en pâte’ ofwel vormgever van porselein met behulp van mallen. In een andere publicatie wordt melding gemaakt van Gambier ‘jeune’, de zoon van Antoine die van 1769 tot 1778 op de loonlijst staat als ‘répareur d’ornements’.[9] Het werken met klei was dus al halverwege de achttiende eeuw het vakgebied van een familie Gambier. Gambier merkte het porselein met een kleine- of hoofdletter G in verschillende varianten.[10] De letter G is overigens ook door andere medewerkers uit de porseleinindustrie gezet met een achternaam beginnende met een G.

Afb. 4. Voorbeelden van de letter ‘G’ o.a. gebruikt door Gambier, tweede helft achttiende eeuw.

  

Afb. 5a-b. Terrine, Sèvres porselein, rond 1753, onderzijde gemerkt met g.[11]

Het is niet uit te sluiten dat deze Gambier jeune dezelfde persoon is als Jean Gambier, die als grondlegger van de pijpenfabriek wordt beschouwd. Het bewijs hiervan ontbreekt op dit moment nog. Dauterman vermeld dat rond 1800 grote hoeveelheden wit porselein verkocht werd, dat buiten de fabriek in kleine of grotere ateliers beschilderd werd met goud en ander glazuur. Het is bekend dat dit zogenaamde surdécoré-porselein vooral in Parijs in grote hoeveelheden gedecoreerd en verkocht werd.

Gambier Jeune wordt van 1769 tot 1778 vermeld en komt daarna niet meer voor op de loonlijst van de porseleinfabriek. Wanneer we er van uit gaan dat Jean Gambier, die tot nu toe als oprichter van de pijpenfabriek wordt beschouwd, in eerste instantie in de fabriek van Sèvres ervaring op had gedaan bij de vervaardiging van porselein, dan lijkt dit goed aan te sluiten bij het starten van zijn eigen atelier rond 1780. De omstandigheden waren blijkbaar gunstig in die periode gezien de toename van de ateliers die actief waren met het decoreren en zelf verhandelen van surdécoré-porselein. Zoals bleek uit de eerder genoemde almanakken verplaatste Gambier rond 1805 zijn activiteiten naar de Rue de L’Arbre Sec. In die periode waren er in deze bloeiende straat meerdere ateliers gevestigd die zich bezighielden met het decoreren en verhandelen van porselein. We vinden daar onder andere de bedrijven van Meslier (nr. 37), Parant (nr. 46), Froment (nr. 47), Bernon (nr. 49) en Rihouet.[12] Naast de vermelding in de almanakken is er ook fysiek bewijs dat er porselein door Gambier vervaardigd of verhandeld werd in de Rue de l’Arbre sec. Belangrijk gegeven is dat tot rond 1812 het bedrijf van Gambier bekend stond als ‘atelier de décoration’ en ook als ‘marchand de porcelaine’.[13] Er zijn meerdere voorbeelden bekend van porselein van Gambier afkomstig uit het atelier in de Rue de l’Arbre Sec (afb. 7). Het porselein van Jean Philippe werd aan het begin van de negentiende eeuw op het glazuur gemerkt met zijn naam en adres in ijzerrood of goud.

Afb. 6. Merk van Gambier eerste kwart negentiende eeuw. Uit Lesur et Tardy 1967, p. 261.

Afb. 7. Twee rijk gedecoreerde porseleinen vazen van Gambier. Merk onderzijde in ijzerrood glazuur: ‘Gambier Rue de l’Arbre Sec’. Uit Koller Auktionen AG, Zurich, 15-09-2008.

Het vervolg

Kijkend naar de resultaten van het onderzoek ligt het niet voor de hand dat Gambier direct vanaf het oprichtingsjaar 1780 pijpen is gaan produceren. We gaan weer even terug naar het bedrijfspand gevestigd aan de Rue de l’Arbre Sec nr. 20. De verkoop van de producten van Gambier verliep via dit adres. Of het fysiek vervaardigen hier ook gebeurde is niet bekend. Wellicht dat het decoreren in het atelier werd gedaan en dat voor het bakken gebruik werd gemaakt van de ovens van grotere fabrikanten in de buurt van de Rue de l’Arbre Sec.

Genealogisch onderzoek toonde ook aan dat op nummer 20 van de Rue de L’Arbre Sec niet alleen het bedrijf gevestigd was van Gambier maar dat dit pand ook bewoond werd door de familie Gambier. In deze beginperiode van de firma werd dit huis bewoond door Jean Philippe Gambier en zijn vrouw Marie Rosalie Baquet.

 

Afb. 8. Inschrijving huwelijk van de dochter van Gambier met Beaumont, 23-04-1811. Etat-civil Reconstitué de Paris 1798-1860 (www.genealogie.com).

Op 23 april 1811 trad hun dochter Marie Rosalie Gambier, wonende op de Rue de l’Arbre Sec nr. 20 in het huwelijk met Jean Beaumont (afb.8 ). Gezien de tekst ‘Fille de Jean decedé’ was Jean Philippe Gambier, de vader van Marie Rosalie, toen al overleden. Marie Rosalie Baquet, de weduwe van Jean Philippe Gambier, was toen nog in leven. De dochter van Jean huwde dus met een Beaumont, deze naam komen we later nog tegen op hetzelfde adres maar dan als bedrijfsleider/eigenaar van de groothandel. Deze Charlemagne Beaumont was de zoon van Marie Rosalie Gambier en Jean Baptiste Beaumont.

Naast dochter Marie Rosalie hadden Jean Philippe Gambier en zijn vrouw ook een zoon, Pierre Joseph Gambier, degene die het bedrijf van zijn vader overnam. De exacte datum hiervan is niet bekend. Na het overlijden van Pierre Joseph werd de zaak in 1817 voortgezet door diens zoon François Joseph die toen op de Rue de l’Arbre Sec nummer 20 woonde (afb. 9).

Afb. 9. Inschrijving huwelijk François Joseph, kleinzoon van J. P. Gambier, 20-02-1819.  Etat-civil Reconstitué de Paris 1798-1860 (www.genealogie.com).

In 1827, toen kleinzoon François Joseph eigenaar van het bedrijf was, nam de productie van pijpen al een zeer belangrijke plaats in. In een satirisch boek uit 1829 genaamd ‘Le Livre Noir de Messieurs Delavau Et Franchet, Ou Répertoire Alphabétique de la Police Politique Sous Le Ministère Déplorable’ zijn allerlei artikelen geplaatst van gebeurtenissen waarbij overheid of politiek betrokken waren. Hierin komen we twee artikelen tegen uit 1827 en 1828, genaamd ‘pipes à l’effigie de Bonaparte’.[14] Dit artikel beschrijft het gesprek van ‘le préfet de police’ met de heer Gambier, ‘faïencier, rue de l’arbre Sec’. De préfet had geconstateerd dat ‘sieur Gambier’, die 10 jaar eerder de zaak van zijn vader had voortgezet, pijpen naar de departementen stuurde met de beeltenis van Napoleon Bonaparte.

Dit was de eerste vermelding die aantoonde dat Gambier zich bezighield met de productie en handel in pijpen. Het bedrijf werd in het artikel van 1828 als volgt omschreven: ‘Grand magasin considérable, ainsi désigné: ‘Grand magasin de confiance à prix fixe; fabrique et seul grand entrepôt de pipes de France, de Hollande, d’Allemagne et d’Orient’. Er was in dat jaar dus al sprake van een fabriek met een groot magazijn. Over de omvang van het bedrijf kom ik later in dit artikel nog terug.

Er werd in ieder geval gesuggereerd dat er pijpen van verschillende landen werden verkocht. Leuk detail uit het artikel is dat nader onderzoek door de préfet uitwees dat er een groot aantal pijpen in het magazijn voorradig waren met afbeeldingen van: S.M. Charles X, Général Foy en Mgr. Le duc de Bordeaux.[15] De pijpen met de afbeelding van Bonaparte ontbreken echter. Het verhaal wordt afgesloten met de opmerking dat deze pijpen te vinden zijn in een klein magazijn op de eerste etage waar Gambier zelf woonde. In het artikel wordt dus ook bevestigd dat het huis in 1828 nog bewoond werd door de familie Gambier. Dat naast de productie en de verkoop van pijpen ook porselein nog steeds deel uitmaakte van de handelsactiviteiten van Gambier blijkt uit een vermelding in de Almanach de commerce uit 1827: ‘Gambier, porcelaine et cristaux, fab. et grand entrepôt de pipes et tout ce qui concerne les débit. de tabac, pacotilles pour les îles, R. de L’Arbre-Sec 20’. Dit betekent dat Gambier naast de handel in porselein en kristal een groot pijpenmagazijn had en toeleverancier was van artikelen voor de bekende ‘debits de tabac’.

Afb. 10. Plattegrond Rue de l’Arbre Sec 20 uit het kadaster van Parijs, 1810-1836.

Op een tekening uit het kadaster van Parijs is de begane grond van het pand te zien met een centraal gelegen gang en aan weerszijden een grote kamer (afb. 10). Achter het trappenhuis is een binnenplaats met een waterput te zien. Een macaber detail over dit pand is te vinden in een krant uit 11 juni 1881. M. Michotte, medewerker bij Gambier aan de Rue de l’Arbre Sec nummer 20 vertelde een dag eerder in de waterput op de binnenplaats van dit pand iets te hebben zien drijven met een menselijke vorm. Er bleek het lichaam van een meisje in de put te drijven die na een misdrijf om het leven was gekomen. Over het verdere verloop van deze zaak is niets teruggevonden.[16]

In het kort kan gesteld worden dat Jean Philippe Gambier met het vervaardigen en verkopen van porselein begon en dat hij al voor 1811 overleed. Of Jean Philippe al een eerste aanzet heeft gegeven om pijpen te gaan maken of dat zijn zoon Pierre Joseph dit heeft gedaan is niet bekend. Zeker is wel dat kleinzoon François Joseph vanaf 1817 de activiteiten heeft voortgezet en dat hij degene is geweest die zich bezighield met de productie en verkoop van kleipijpen. Op de overlijdensakte van Pierre Joseph staat nog als beroep: fayencier. Er zijn een aantal redenen te benoemen waarom het bedrijf zich met de vervaardiging van pijpen ging bezighouden. Gambier had al een paar generaties de vakkennis om klei te modelleren en de vraag naar kwalitatief goede pijpen nam toe door de importbeperkingen die Napoleon in het leven had geroepen. Hierdoor konden Franse bedrijven snel groeien in een branche waar sprake was van toenemende populariteit. Naast de productie en verkoop van het kostbare porselein zullen de pijpen wellicht een goed te verkopen bijproduct zijn geweest die een steeds groter aandeel kregen in de handel van het bedrijf van Gambier. Hoe deze producten er uitzagen in deze beginperiode is tot op heden onbekend. De gezichtspijpen die in het artikel van Le Livre Noir genoemd worden zijn eveneens onbekend. De oudste afbeeldingen of voorbeelden van pijpen stammen uit een latere periode, onder andere in de catalogus van 1840, het bedrijf was toen al niet meer in handen van de familie Gambier.

Dat de Rue de l’Arbre Sec een bekende straat was in de handel van onder andere faience, porselein en pijpen blijkt niet alleen uit de hoeveelheid eerder genoemde ateliers daar, maar ook uit het tot nu toe onbekende feit dat Fiolet in 1811 ook al een filiaal had in dezelfde straat op nummer 64.[17] Het is niet uit te sluiten dat de modellen van het veel oudere bedrijf van Fiolet, die in dezelfde straat verkocht werden, een bron van inspiratie waren voor Gambier om zich ook bezig te gaan houden met de productie van pijpen.

 

Productie in Givet

Uit het satirische boek Le Livre Noir blijkt dat Gambier fabrikant van pijpen was maar tevens bekend stond als groothandel van pijpen uit Holland, Duitsland en de Oriënt. Met het zelf produceren zal Gambier zich onderscheiden hebben en verwierf snel naam als pijpenfabrikant. Op een gegeven moment is er gezocht naar een gunstige plaats om pijpen te fabriceren buiten het drukke Parijs. Zoals bekend is dit Givet geworden. Of hier ook de eerste pijpen voor Gambier gemaakt zijn of dat die in de regio Parijs werden geproduceerd is niet bekend. Waarom de keuze op Givet is gevallen is nog niet duidelijk maar dat dit stadje zeer gunstig gelegen was om keramische producten te maken is duidelijk. Zoals eerder gezegd was er in de buurt van Givet in 1779 een groeve geopend waar klei werd gewonnen. Verder was het mogelijk om pijpen en grondstoffen gemakkelijk te transporteren via de nabij gelegen rivieren Maas en Houille. Voor het stoken van de ovens was in de directe omgeving veel hout voorhanden. Gambier was in ieder geval niet de eerste en ook niet de enige fabrikant die de gunstige ligging van Givet onderkende voor de productie van keramiek en pijpen. Volgens Declef was de pijpenmakerij van Agnès Denison de eerste die in 1720 een pijpenmakerij begon.[18] Aan de Rue Royale was de pijpmakerij van de Behr Lonnoy gevestigd. Een advertentie uit 1818 vermeld dat dit bedrijf kleipijpen produceerde die de kwaliteit van Hollandse pijpen oversteeg en dat er pijpen in diverse genres werden geleverd zoals koppen in allerlei uitvoeringen en kleuren.[19] In 1830 stond deze pijpenmakerij te koop. In een krantenadvertentie werd vermeld dat het om een pijpenmakerij in volle activiteit ging met 60 medewerkers.[20] Uit 1835 dateert nog een vermelding over de pijpenfabriek van Vaudoit et Masse. Dit zijn bedrijven waar zeer weinig over bekend is en waarvan weinig tot geen producten bekend zijn. In het porseleinmuseum van Sèvres was in 1845 een expositie waar ook pijpen van een aantal van deze fabrieken getoond werden. In de catalogus werden een tiental steelpijpen van Vaudoit et Massé vermeld die op een eerder gehouden expositie in 1834 getoond waren.[21] Rond 1834 werd de pijpenmakerij van Blanc-Garin & Guyot geopend. Dit bedrijf groeide ook uit tot een pijpenfabriek van belang, die jarenlang een stevige concurrent van Gambier was. Blanc-Garin is enkele decennia actief geweest. Tot nu toe werd 1866 aangehouden als de datum waarop het bedrijf door Gambier werd overgenomen. Echter, in een krant uit 1852 staat een advertentie waar de gehele fabriek te koop wordt aangeboden; een pijpenfabriek aan de Rue Saint Grégoire op 1,3 hectare in volle activiteit compleet met alle materialen en gereedschappen, een stoommachine, een bakoven en een emailleeroven. De prijs bedroeg 50.000 Franc. Verkoop geschiedde zodra er een bod uitgebracht werd.[22]

In het jaarboek van de commercie en industrie uit 1855 wordt het volgende vermeld: “Pipes de terre – Hasslauer, successeur de Gambier et de veuve Blanc-Garin, sous la raison commerciale Hasslauer et L. Fiolet, dépôt à Paris, chez Déportes Frères, Rue de l’Arbre sec 20”[23]. Blanc-Garin blijkt dus al veel eerder door Gambier te zijn overgenomen dan tot nu werd aangenomen. Dit verklaart ook waarom in een inventarisatielijst uit 1858 van het depot in de Rue de l’Arbre sec een groep pijpen vermeld wordt van Blanc-Garin. Mogelijk betreft dit oude voorraden pijpen die met de overname in bezit van Gambier kwamen welke via het depot in Parijs verkocht werden. De naam Blanc-Garin komen we enkele jaren na de verkoop van het bedrijf weer tegen in samenwerking met de heer Bruneau. In het naast Givet gelegen plaatsje Fromelennes was de pijpenmakerij Bruneau actief. Dit bedrijfje was in 1856 begonnen door de heren Désiré Blanc-Garin en Louis Bruneau. Uit bodemvondsten is bekend dat deze firma vooral gedecoreerde steelpijpen maakte, de pijpen zijn gemerkt met Bruneau & Ci à Givet (afb. 11-12). Veel later was tevens de kleine pijpenmakerij van Lannoy actief die eenvoudige modellen maakte van kwalitatief hoog niveau.

Afb. 11. Steelstempel Bruneau & Ci à Givet. Bodemvondst Fromelennes. Collectie Arthur van Esveld.

Afb. 12. Pijpen van de firma Bruneau & Ci. Bodemvondst Fromelennes. Collectie Maurice Japin – Frankrijk

Het is duidelijk dat er vanaf het einde van de achttiende eeuw verschillende pijpenmakerijen actief zijn geweest in Givet. Volgens mijn inschatting en na bestudering van alle feiten en jaartallen zal de kleinzoon van Jean Philippe Gambier in of enige jaren voor 1817 een pijpenmakerij begonnen zijn in Givet. Wellicht was Gambier in de gelegenheid om een bestaande pijpmakerij over te nemen om zodoende direct over arbeiders, gereedschap, gebouwen en ovens te beschikken. Het bedrijf van Gambier begon op het terrein aan de voet van de Mont d’Haurs, gelegen tussen de toenmalige Rue St.Grégoire (huidige Rue Jules Gilbert), Rue Royale (nu Rue Oger), Rue Gomérée (nu Rue Estivant) en de Rue des Soupirs (Rue Bouzy). Over de vorm van het oorspronkelijke bedrijf is niet veel bekend. Dit heeft waarschijnlijk aan de Rue des Soupirs of aan de Rue Royale gelegen.[24] Op deze plaats was het bedrijf van de Behr-Lannoy ook gevestigd. De gebroeders de Behr bleven na de verkoop van hun pijpenmakerij in 1830 in bezit van een aantal gebouwen aan de Rue Royale welke in de jaren erna in delen verkocht zijn aan Gambier en later aan Hasslauer.

Door alle drukte, die het uitoefenen van de groeiende fabriek in Givet met zich meebracht, moest er een opvolger gevonden worden die de zaak in Parijs ging leiden. Hiertoe werd Charlemagne Beaumont aangesteld. Hij was de zoon van Marie Rosalie Gambier (de zus van Pierre Joseph) en van Jean Baptiste Beaumont. Volgens een notariële akte werden er duidelijke afspraken gemaakt tussen Charlemagne en Joseph Gambier over de verkoop van de pijpen.[25] Het bedrijf groeide snel. Volgens een vermelding uit 1827 werd er jaarlijks 15.000 gros pijpen gemaakt, wat neerkomt op een dagproductie van ongeveer 6.000 pijpen.[26]

In de latere editie van de Alamanach de commerce de Paris uit 1833 werd Gambier twee keer vermeld. Enerzijds werd het bedrijf als fabrikant van faience vermeld met een depot in de Rue de l’Arbre Sec en anderzijds als pijpenfabrikant: ‘Pipes façon d’Hollande et autres, Gambier, maison à Paris, Rue de l’Arbre Sec 20’.[27] Ook al werd de productie van pijpen steeds belangrijker voor het bedrijf, het magazijn in de Rue de l’Arbre Sec bleef actief in het verhandelen van porselein en ook kristal zo blijkt uit een advertentie uit 1834 (afb. 13).

Afb. 13. Advertentie uit Le Négociateur, 1834.

De periode 1835-1865

François Joseph Gambier bleef tot 1835 eigenaar van het bedrijf. In datzelfde jaar werd Marie Louis Amable Minervin Hasslauer eigenaar. Zijn vader zou al een hoge functie bij de fabriek hebben gehad.[28] Dit heb ik niet kunnen aantonen. Na dit jaar zijn er geen leden van de familie Gambier meer betrokken bij de pijpenfabriek.

Er zijn vanaf 1835 verschillende aanwijzingen die duiden op een samenwerking tussen Hasslauer en L. Fiolet uit Saint-Omer. Hasslauer bracht in 1840 de tot nu toe oudst bekende catalogus van de firma Gambier uit. Op het voorblad van deze catalogus staat ‘Hasslauer & L. Fiolet Successeurs de Gambier’. Vermoedelijk zal dit Louis Maximilien Fiolet zijn geweest die in 1834 directeur van de Fiolet fabriek werd. Deze zakelijke samenwerking is voortgekomen uit het huwelijk in 1835 tussen de zus van Minervin, Marie Marcelle Amable Clémentine Hasslauer en Louis Maximilien Fiolet. Vanaf dat jaar komen we gelijktijdig vermeldingen tegen van zowel de pijpenfabriek van Fiolet in Saint Omer als de pijpenfabriek van Hasslauer & Fiolet in Givet. De samenwerking bracht Hasslauer het voordeel dat de vakkennis van Fiolet met betrekking tot het pijpenmaken en het leiden en exploiteren van een fabriek gebruikt kon worden, daar waar de ervaring van François Joseph Gambier weggevallen was. Vanaf dat moment werd de naam Gambier slechts een merknaam die vanwege de grote bekendheid in gebruik bleef.

De samenwerking tussen Hasslauer en Fiolet was succesvol. Het modellenassortiment nam jaarlijks toe en de pijpen met hun prachtige ontwerpen en hoog afwerkingsniveau werden steeds bekender. De handel in porselein en kristal behoorde niet meer tot de activiteiten. In 1838 komen we een vermelding tegen in Etudiant, journal des ecoles waarin de pijpen van Gambier geroemd worden. Er werd geschreven dat de winkel van Gambier eigenlijk een museum was, waarbij je het perfectionisme kon zien die zich in de pijpenmakersbranche had ontwikkeld sinds het begin van de negentiende eeuw. De winkel was een galerie van een groot aantal beroemde mannen en personages. Van Robespierre en Napoleon tot de Grognard en de hond Munito.[29] Kort na 1839 verscheen de eerste bedrijfscatalogus van Hasslauer en Fiolet die het assortiment aan modellen op dat moment toonde. Op het kaft staat de eervolle vermelding van de jury van l’Expositon des produits de l’Industrie (afb.14a en b ).

 

Afb. 14a-b. Catalogus van Hasslauer & Fiolet, circa 1840. Collectie David Higgins

Op een gegeven moment verliep ook de verkoop van pijpen in Parijs en omstreken van beide fabrieken via hetzelfde depot aan het bekende adres Rue de l’arbre Sec nr. 20 waar Charlemagne Beaumont bedrijfsleider bleef. In de eerder genoemde notariële actie waren door L. Fiolet en M. Hasslauer afspraken gemaakt voor het verhandelen van pijpen via pijpengrossier Charlemagne Beaumont op de Rue de L’Arbre Sec. Er werd bepaald dat beide fabrikanten in Parijs, tot een straal van 60 kilometer, alleen pijpen mochten leveren aan de groothandel van Beaumont. Daartegenover stond dat Beaumont alleen pijpen van Fiolet en Gambier mocht verkopen in zijn groothandel. Deze overeenkomst werd getekend in december 1850 en werd van kracht op 1 januari 1851 voor een periode van 20 jaar (afb. 15a-b).

Afb. 15a-b. Handtekeningen van Hasslauer en Fiolet, 1850. Collectie Arthur van Esveld.

Er wordt in dit document vermeld dat deze overeenkomst twee eerdere overeenkomsten verving, de ene uit 1845 tussen Fiolet en Beaumont en de ander tussen Hasslauer en Beaumont. In hetzelfde document wordt tevens vermeld dat er daarvoor, in 1835, al een overeenkomst was tussen J. Gambier (Joseph) en Beaumont. Uit deze notariële aktes blijkt dat de groothandel van Charlemagne Beaumont een eigen onderneming was en geen eigendom was van de firma Gambier. Vanaf het moment dat het depôt eigendom wordt van Beaumont zijn de afspraken notarieel vastgelegd. Een kleine advertentie in   Le Constitutionnel : journal du commerce, politique et littéraire

Afb. 16. Advertentie uit La Presse, 1845.

Het blad ‘le Constitutionnel’ uit 1845 kondigde aan dat met ingang van 1 juli dat jaar in het dépot van Beaumont in Parijs de producten van beide fabrikanten te vinden waren.[30] Aangegeven werd dat men daar het meest complete assortiment pijpen van Frankrijk kon vinden. Een maand later was een vergelijkbare aankondiging te vinden in La Presse (afb. 16).[31]

Het bedrijf van Hasslauer en Fiolet werd tussen 1835 en 1850 verschillende keren uitgebreid. Er zijn een aantal notariële aktes bekend waarin de aankopen van grond en panden vastgelegd werden. De laatste vermelding van L. Fiolet die duidt op samenwerking tussen de beide families stamt uit 1865. Het is een brief die verzonden werd door een pijpenhandelaar uit Heer-sur-Meuse in België en geadresseerd is aan Fiolet & Hasslauer.

Rue de l’Arbre Sec, opvolging van Beaumont door Déportes Frères

Kort na het ondertekenen van de overeenkomst van Fiolet en Hasslauer overleed Charlemagne Beaumont en werd er opvolging gezocht voor het belangrijke depôt in Parijs. Die werd gevonden in Déportes Frères die al langer een bedrijf in de handel van tabak en tabak-gerelateerde zaken hadden in Parijs. Zij namen in 1852 de zaak in de Rue de L’Arbre Sec over. Oude afspraken zoals die gemaakt waren met Fiolet en Gambier bleven gehandhaafd. Hoewel pijpen van Fiolet verhandeld werden via dit adres in Parijs stond het pand toch vooral bekend als het oude huis Gambier. In een advertentie uit 1852 werd reclame gemaakt voor een bijzondere serie pijpen met een dubbel rookkanaal, waarbij bovenop de steel een extra luchtinlaat aangebracht was om fris en koel te roken (afb. 17). Op deze uitvinding werd een brevet d’invention verleend voor 15 jaar. Die bood enige bescherming tegen kopiëren door andere fabrieken.[32]

Afb. 17. Advertentie uit Journal des débats, 09-09-1852.

Een factuur uit 1856 van Déportes frères is interessant omdat hierop reclame werd gemaakt voor pijpen van zowel Fiolet als Gambier (afb. 18). Op deze factuur zien we links ‘Seul depôt des pipes de mr. Hasslauer’ met daarboven een aantal pijpen in waaiervorm. We zien een aantal bekende Gambier modellen waaronder Bou Maza en twee ‘Marseillaises’. Rechts op de factuur zien we ‘Seul depôt des pipes de mr. L. Fiolet’ met daarboven een aantal Fiolet pijpen in waaiervorm.

Afb. 18. Factuur Déportes frères, 1856. Collectie Arthur van Esveld.

Er is weinig tot geen fotomateriaal bekend van de winkel in de Rue de L’Arbre Sec. Na veel speurwerk kon ik een unieke foto uit 1856 achterhalen waarop het pand zichtbaar is (afb. 19a-b). De foto is gemaakt tijdens de sloop van een aantal panden rondom de Église Saint Germain L’Auxerrois die met de achterzijde grenst aan de Rue de L’Arbre Sec. Door in te zoomen op de foto werd het voormalige woonhuis en bedrijf van Gambier zichtbaar. Op de gevel ter hoogte van de 1e etage zien we met grote letters het bekende huisnummer 20 en de tekst ‘Anc: Maison Gambier’, boven de ramen van de begane grond zijn de letters van ‘Déportes Frères’ te lezen.

Deze bijzondere foto laat het pand zien waar eerst porselein en later pijpen verkocht werden en waar oprichter Jean Philippe Gambier met zijn gezin de bovenste etages bewoonde. Deze foto is gemaakt toen het pand vanaf de Place du Louvre korte tijd zichtbaar werd door de sloop van een aantal panden. Later zijn op de vrijgekomen plaats nieuwe gebouwen geplaatst. Het pand bleef nog de nodige jaren de plek waar in Parijs de groothandel voor Gambier pijpen gevestigd was. De samenwerking met Fiolet stopte in de 60-er jaren van de negentiende eeuw, vermoedelijk rond 1866. Correspondentiestukken met de namen van zowel Fiolet als Hasslauer en ook advertenties met de namen van beide fabrikanten zoals die bekend zijn uit de periode 1835 tot 1866 zijn na dat jaar niet bekend   De pijpen van Fiolet waren daarna ook niet meer verkrijgbaar bij de groothandel  in de Rue de L’Arbre Sec.

Afb. 19. Rue de L’Arbre Sec 20. Foto Édouard Baldus, 1856.

Hourdou & Cie

Déportes frères bleven niet lang de eigenaren van het pijpendepôt welke wekelijks bevoorraad werd met Gambier pijpen uit Givet en Fiolet pijpen uit Saint Omer. Om tot nu toe onbekende reden wordt de groothandel acht jaar later verkocht en wordt de heer Alexandre-Adrien Hourdou in 1860 verantwoordelijk voor de groothandel. Deze Hourdou was boekhouder en samen met twee financierders wordt op 1 juli 1860 notarieel vastgelegd dat het depôt verkocht wordt voor 210.000 Francs. Wie de twee financierders zijn is onbekend. In een krant van 5 juli 1860[33] staat aangekondigd dat de société Déportes frères (ancienne maison Gambier) voortgezet wordt als Hourdou et Cie. Er wordt vermeld dat het een groothandel betreft in pijpen uit de fabrieken in Givet en Saint Omer. De duur van de nieuwe sociëteit waarvan Hourdou en de twee financierders eigenaar worden werd vastgesteld voor een periode van 14 jaar. Na deze periode blijven Hourdou & Cie eigenaren wat in een acte uit 1875 vastgelegd is.[34]

Rue de Bondy 22, het nieuwe adres in Parijs

Tot wanneer Hourdou & Cie eigenaar bleven is niet exact bekend. Zeker is wel dat vanaf 1893 het pand in bezit was van de nieuwe eigenaren van Gambier. Dit waren samen met de weduwe Hasslauer,  de heren Louis Aimé Quentin en Louis Albert Levesque de Champeaux. De officiële naam van het bedrijf werd met ingang van 31 mei 1893 ‘Société Vve. Hasslauer, de Champeaux & Quentin’. Quentin was groothandelaar uit Parijs en de Champeaux was grondbezitter. Erfgename Julie Leroy, weduwe van Minervin Hasslauer liet de dagelijkse bedrijfsleiding over aan de productiedirecteur Groto die al in de jaren tachtig van de negentiende eeuw deze functie had.

De groothandel die Quentin al had voor de samenwerking met Hasslauer en de Champeaux is gevestigd aan de Rue de Bondy nr. 22, tegenover Place de La République. Kort na de nieuwe samenwerking bleef het pijpendepot gevestigd in de Rue de L’Arbre Sec maar na enkele jaren werden de activiteiten verplaatst naar het pand in Rue de Bondy (afb. 20-21). Hier werden naast diverse tabak-gerelateerde artikelen en pijpen van Gambier ook tegels verkocht uit de keramiekfabriek in Givet.

Afb. 20. Ingang Rue de Bondy 22. Foto Eugène Atget, 1909.

Afb. 21. Het pand aan de Rue de Bondy 22. Rechts de hoofdingang (zie afb. 20]. Briefhoofd van Quentin, 1895. Collectie Arthur van Esveld.

Aan het eind van de negentiende eeuw werden door diverse fabrikanten van koek, chocolade en tabak gelithografeerde reclamekaartjes uitgebracht met op de voorzijde een prentje en op de achterzijde reclame voor het bedrijf. Quentin heeft verschillende series van deze kaartjes laten drukken en hier zien we ook in eerste instantie het oude adres in de Rue de L’Arbre Sec 20 dat later gewijzigd werd in Rue de Bondy 22 (afb. 22a-b).[35] In dit pand was aan het eind van achttiende eeuw een ‘manufacture de porcelaine’ van monseigneur le Duc d’Angoulême gevestigd. In het trappenhuis van het pand heeft een tegeltableau gezeten met reclame voor Quentin.

Afb. 22a-b. Reclamekaartjes, eind negentiende eeuw. Collectie Arthur van Esveld.

Rue de L’Arbre Sec 20, het laatste hoofdstuk

Met de verhuizing van Quentin naar Rue de Bondy kwam het oude pand van Gambier leeg te staan. Warenhuis Samaritaine groeide snel in de 90-er jaren van de negentiende eeuw en kocht in de Rue de L’Arbre Sec diverse panden op die gesloopt moesten worden ten behoeve van de uitbreiding van het warenhuis. Op een foto uit 1910 van de zijgevel van Rue de L’Arbre Sec nummer 20, genomen vlak voor de sloop in dat jaar, zien we een groot bord met de aankondiging van de vergroting van Samaritaine (afb. 23). De aangrenzende panden waren al gesloopt. De achterzijde van Église Saint Germain L’Auxerrois is zichtbaar schuin tegenover dit pand. Op de plek waar de familie Gambier gewoond en gewerkt heeft stonden bij een recent bezoek aan deze locatie nog de (inmiddels vervallen) panden van Samaritaine.

Afb. 23. Rue de l’Arbre Sec, 1910. (http://www.parisrues.com/)

In de oude fabriek van Gambier zijn nog lange tijd voorraden bewaard, in de koude wintermaanden van 1944 hadden de geallieerden hun intrek genomen in de fabriekspanden waar ze kisten met pijpen aantroffen. Het hout hadden ze nodig om een vuur te maken ter verwarming, de pijpen werden op een grote hoop gegooid. Zowel inwoners van Givet als soldaten van het Amerikaanse leger namen pijpen mee als souvenir. Hieronder een stuk uit een brief van een geallieerde soldaat die hij naar zijn familie had gestuurd:

This is his story: These clay pipes were found by Lawrence V. Compton in the town of Givet, France. He was in the Army Corps of Engineers during the Second World War, and was assigned the task of having sidewalks built. He was told to use these pipes as building material by the Major in charge. They were piled up in a huge pile in one corner of a factory where they were manufactured. The factory was closed, and the machinery was disconnected and pushed over to one end of the room. He rescued some of the unbroken ones and had them shipped home.

De familie van deze soldaat heeft nog een Dionysus presentatiepijp in bezit die hij in1944 op het fabrieksplein gevonden had.

Er moeten dus in de omgeving van Givet op diverse plaatsen pijpen ter verharding onder het wegdek liggen. Hieronder een foto van een doos pijpen die nog in bezit is van de familie Compton, deze pijpen opgeraapt op het fabrieksplein en meegenomen als souvenir.

Don Duco van het Amsterdam Pipe Museum heeft na archiefonderzoek in Charleville- Mézières de productiecijfers van Gambier op een rijtje kunnen zetten door deze te berekenen aan de hand van het aantal arbeiders in de periode 1850 – 1926. Deze cijfers zijn doen je bijna duizelen. Op het hoogtepunt in de jaren ’60 van de 19e eeuw worden er rond de 50 miljoen pijpen per jaar geproduceerd! Dit geeft de omvang en importantie van deze fabriek goed weer. Als je kijkt naar de vormenrijkdom, de wereldwijde bekendheid en de lange geschiedenis van Gambier dan is het teleurstellend dat er in de gemeente Givet eigenlijk geen belangstelling is voor de geschiedenis van de kleipijp. Het oudste gebouw wat nog overeind staat op het voormalige fabrieksterrein staat met dichtgemetselde ramen te wachten op sloop. Eerdere pogingen van de familie Declef om een pijpenmuseum te beginnen in Givet zijn op niets uitgelopen.

Givet 001
De terreinen van Gambier in vogelvlucht. Op de achtergrond de grote pijpenfabriek, op de voorgrond de
keramiekovens waarvan de schoorstenen door het dak naar buiten steken.

Conclusie

Jean Philippe Gambier begon aanvankelijk met de decoratie en verkoop van porselein in Parijs, na eerder werkzaam te zijn geweest in de porseleinfabriek te Sèvres. In de Rue de l’Arbre Sec nummer 20 woonde en werkte de familie Gambier. Het bedrijf werd voortgezet door de zoon en later de kleinzoon van de oprichter. De productie en de handel in pijpen startte na 1800 en de handel en decoratie van porselein bleef tot 1835 doorgaan. In 1835 was de overname van het productiebedrijf in Givet door Hasslauer die samen met L. Fiolet het bedrijf tot grote bloei bracht. Het pijpendepot in Parijs werd eigendom van Charlemagne Beaumont, schoonzoon van de familie Gambier. Na 1852 was er voortzetting van activiteiten in Parijs door Déportes Frères en vervolgens door Hourdou & Cie in 1860. Rond 1895 vond de definitieve verhuizing plaats van de Rue de l’Arbre Sec naar de Rue de Bondy, het woonhuis en bedrijf van Jean Gambier dat uiteindelijk in 1910 gesloopt werd.

Bijlage 1. Chronologische samenvatting.
1745-1778 Familie Gambier werkzaam in de porseleinfabriek  te Sèvres.
1780-1800 Jean Philippe Gambier begint bedrijf in handel en decoratie van porselein.
1800-1808 Rue de l’Arbre Sec nr. 39, eerst bekende filiaal van Jean Philippe Gambier.
rond 1809 Rue de l’Arbre Sec nr. 20, verhuizing van de activiteiten door de familie Gambier.
rond 1810 Pierre Joseph Gambier neemt na overlijden van Jean Gambier de zaak over
1811 Dochter van Jean Gambier; Marie Rosalie Gambier huwt Jean Beaumont. Zij leiden het bedrijf in de Rue de l’Arbre Sec. Geboorte zoon Charlemagne in 1812.
1817 François Joseph Gambier, kleinzoon van Jean neemt zaak over, naast handel in porselein ook producent van pijpen, fabriek te Givet.
1817-1835 Notariële vastlegging verkoop van pijpen tussen Charlemagne en Francois Joseph Gambier in het depôt Rue de l’Arbre Sec nr.20
1835 Minervin Hasslauer neemt het bedrijf in Givet over, Charlemagne Beaumont runt depôt Rue de l’Arbre Sec. Hierna is er geen handel meer in porselein.
1835 Na het huwelijk tussen dochter Hasslauer en L.M. Fiolet samenwerking van beide bedrijven. ‘Hasslauer & L. Fiolet Successeurs de Gambier’.
1845 en 1850 Notariële vastlegging verkoop van pijpen tussen Beaumont, Fiolet en Hasslauer in het depôt Rue de l’Arbre Sec nr.20
1851 Overlijden van Charlemagne Beaumont. Opvolger wordt gezocht.
1852 Overname depôt in de Rue de l’Arbre Sec nr. 20 door Déportes Frères.
1860 Overlijden van Minervin Hasslauer, samenwerking met Fiolet wordt rond 1866 beëindigd.
1860 – 1880 Overname depôt in de Rue de l’Arbre Sec nr. 20 door Hourdou & Cie.
rond 1895 Verhuizing depôt naar Rue de Bondy nr. 22.
1910 Sloop van het woonhuis en pijpendepôt Rue de l’Arbre Sec nr. 20.

Literatuur:

-Delavau, G. et F. Franchet d’Esperey, 1829, Le Livre Noire de Messieurs Delavau Et Franchet, Ou Répertoire Alphabétique de la Police Politique Sous Le Ministère Déplorable: Ouvrage Imprimé D’après Les Registres de L’administration; Précédé D’une Introduction, Volume 3. Paris.

Adresses de Paris, 1816.

Almanach du commerce de Paris (edities: 1805, 1806, 1809, 1811 en 1827).

-Dauterman, C. C., 1986. Sèvres Porcelain: Makers and Marks of the Eighteenth Century. New York.

-Brongniart, A. en D. Riocreux, 1845, Description méthodique du musée céramique de la Manufacture royale de porcelaine de Sèvres. Paris.

-Declef, G., 1987. Les pipes en terre de Givet. Terres Ardennaises.

-Duco, D., 1980a, ‘De historie van de Gambierfabriek’, Pijpelijntjes VI (2), 1-14.

-Duco, D., 1980b, ‘De historie van de Gambierfabriek’ (vervolg), Pijpelijntjes VI (3), 1-12.

-Dupin, C., 1827. Forces Productives et commerciales de la France. Paris.

Gazette des tribuneaux, 5 juli 1860

Journal officiel de la République française, 3 februari 1875

L’Etudiant– Journal des Ecoles, 15-04-1838.

La Lanterne, 11-06-1881.

La Presse, 15-09-1845.

Le Constitutionnel: journal du commerce, politique et littéraire, 07-08-1845.

-Lesur en Tardy, A., 1967, Les Porcelaines françaises. Paris.

-Voisin, L., c.1950, Les pipes en terre de Givet; petite étude de géographie locale. Givet.

[1] Voisin 1950, p.5 en Duco 1980a, p.1.

[2] Voisin 1950, p.5 en Duco 1980a, p.2.

[3] In juni 2011 werd de auteur door Luc Declef in de gelegenheid gesteld om het archief van zijn overleden vader te bestuderen.

[4] Duco 1980, p. 11.

[5] Almanach du commerce 1805, 1806, 1809, 1811 en 1827.

[6] Almanach du commerce 1805, 1806, 1809, 1811 en  1827 en Adresses de Paris, 1816.

[7] Dauterman 1986, p.16.

[8] Dauterman 1986, p. 82.

[9] Lesur et Tardy 1967, p. 506.

[10] Dauterman 1986, p. 197 en Lesur et Tardy 1967, p. 506.

[11] Verkocht door een antiquair op Ebay.

[12] Dauterman 1986 en Lesur et Tardy 1967, p. 262

[13] Lesur et Tardy 1967, p. 261.

[14] Delavau et Franchet d’Esperey 1829, p.356-357 (15-12-1827 en 04-01-1828).

[15] Charles (Karel) X was koning van Frankrijk en Navarra van 1824 tot 1830. Hij was een jongere broer van de voormalige koningen Lodewijk XVI en Lodewijk XVIII. Maximilien Sébastien Foy (1775-1825) was een Frans militaire leider, staatsman en schrijver. In 1811 werd hij benoemd tot generaal.

[16] La Lanterne 11-06-1881.

[17] Almanach du commerce de Paris 1811.

[18] Declef 1987 p. 21.

[19] Bulletin de commerce, 16-06-1818

[20] Journal des Ardennes, 22 juli 1830

[21] Brongniart en Riocreux 1845, p. 227. De naam van de firma Vaudoit et Massé is in deze catalogus verkeerd geschreven, namelijk als ‘Vaudorr et Massé’.

[22] Le Constitutionnel: journal du commerce, politique et littéraire 16 juni 1852. Notaris Collardeau uit Givet verrichtte de verkoop.

[23] 1855 – Annuaire de Commerce et de l’Industrie

[24] Declef 1987, p. 34.

[25] In een akte uit 1850 tussen Beaumont, Fiolet en Hasslauer wordt verwezen naar de akte tussen Gambier en Beaumont. De akte uit 1850 bevindt zich in de collectie van de auteur.

[26] Dupin 1827, p. 193.

[27] Almanach du commerce de Paris, 1833, p. 425.

[28] Duco 1980a, p. 14.

[29] Etudiant, Journal des ecoles, 15-05-1838, p.224.

[30] Le Constitutionnel, 07-08-1845.

[31] La Presse, 1845

[32] Deze pijpen zijn tot op heden niet door mij aangetroffen.

[33] Gazette des tribuneaux, 5 juli 1860

[34] 3 februari 1875 Journal officiel de la République française

[35] Rue de Bondy was tussen 1771 en 1944 de naam van deze straat. Daarna is de naam gewijzigd in Rue René Boulanger.

1) Les pipes en terre de Givet, 1987

2) Forces Productives et commerciales de la France, 1827

3) Pijpenlijntjes, De historie van de Gambierfabriek, 1980